Op de opening van de ekspositie van zeekomkommer in Haarlem is in de juf die mevrouw opgestaan die vroeger bij haar in de buurt altijd voordrong bij de groenteman. “Dat doosje met die oranje veer en dat hartje van macramé, dat wil ik”, siste ze omdat ze opving dat een ander vrouwmens interesse toonde. En ze begon alvast verwoed aan een glazen schuifdeurtje te wrikken waarachter de veer stond te lonken en omstanders aan te spreken met het verzoek haar bij het wrikken te assisteren. De veer deed verlangen naar meer, zodat er nu drie doosjes onder de schemerlampjes staan. Ook nog een piepkleintje met twee morsdooie zwarte torren en een iets groter exemplaar afgevuld met losgerukte poppenbenen en één poppenarm.
Wat uitgelicht wordt laat ineens een ander gezicht zien.
Niets is wat het lijkt.
Wat juf dan weer deed denken aan het modieuze kindermutsje, zo eentje met twee van die koddige puntjes aan weerskanten van het hoofd, dat ze van de week op het schoolplein stijf bevroren uit de sneeuw raapte.
”Stop even in de gevonden -voorwerpen -mand, wil je?”, vroeg ze aan een kind.
“Die vieze jongensonderbroek juf?”, was het verbaasde antwoord.
En waarachtig die laatste observatie was korrekt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten