Briesend ontfutselde ik vandaag een meisje haar zojuist in elkaar geknutselde muizentrappetjes. Al drie keer had ik het bevel 'opruimen' gegeven. Ik voelde me, als probeerde ik me verstaanbaar te maken, dwars door de stevig vergrendelde deur van een gecapitonneerde isoleercel heen.
Woedend smeet ik daarop de vrolijk gekleurde trappetjes in de vuilniszak. Vervolgens gebood ik de zak af te voeren naar de container.
Totale verslagenheid bij de knutselaar.
(Hoe dacht ik me hier nog uit te redden?)
'Waar staat die container?', vroeg ik nors aan degene die de zak had weggebracht. (Alsof ik dat niet wist, dacht ik iets te winnen door tijd te rekken?)
Men gidste mij evengoed behulpzaam naar het piepkleine zakje, onderin een gigantisch, verder leeg vuilnisvat.
Hier lag mijn kans: het toeval wil dat ik vrij klein ben. Dit gaf mij de gelegenheid op mijn juffenkop in de container te duiken en vrijwel uit zicht te verdwijnen.
Van mijn opperste gezag waren spoedig alleen de stevige billen nog zichtbaar. Samen met de spartelende benen. Plakkerig van Fristi en schoolmelk, maar met drie gave muizentrappen triomfantelijk in mijn hand, kwam ik weer boven water.
Het meisje dat niet luisterde kon weer lachen. 'Ik moet ze wel op een nieuw ondergrondje plakken', zei ze.
Met die trappetjes is het dus in orde gekomen.
Maar een echt mooie dag is het niet meer geworden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten